Voorpagina « Het meisje met de zwavelstokjes



Al in 2002 werd in geruchtencircuit gesproken over een nieuw sprookje dat naast de Fakir gebouwd zal worden. Het duurt echter tot april 2004 dat dit bevestigd wordt. Het is de eerste keer dat de Efteling een sprookje bouwt dat in de Winter Efteling opent. In dit geval niet zo vreemd wat het verhaal speelt zich af op oudejaarsavond.

Het sprookje
Het was zo gruwelijk koud: het sneeuwde en het begon donker te worden. Het was ook de laatste avond van het jaar, oudejaarsavond. In die koude en duisternis liep er op straat een klein arm meisje blootshoofds en barrevoets. Ze had wel pantoffels gedragen toen ze van huis ging, maar wat hielp dat!? Het waren heel grote pantoffels, haar moeder had ze het laatst gedragen, zo groot waren zij, en die verloor het kleintje toen zij door de straat holde, op het ogenblik dat twee wagens met een verschrikkelijke vaart voorbij stoven. De ene pantoffel was niet te vinden en met de andere liep een jongen weg. Hij zei dat hij die kon gebruiken als wieg, wanneer hij zelf kinderen kreeg. Daar liep het meisje nu op haar blote voetjes, die rood en blauw waren van de kou. In een oud schort hield zijn een heleboel zwavelstokken en één bosje droeg zijn in de hand. De hele dag had nog niemand van haar gekocht, niemand had haar een stuivertje gegeven. Hongerig en verkleumd liep ze daar en zij zag er zo terneergeslagen uit, de stakker! De sneeuwvlokken dwarrelden op haar lange blonde haren die zo aardig om haar hals krulden. Maar aan dat moois dacht ze zeker niet, uit alle vensters straalden de kaarsen en het rook op straat zo heerlijk naar gebraden gans, het was immers oudejaarsavond. En daar dacht ze aan.

In een hoekje tussen twee huizen ging ze ineengedoken zitten, haar voetjes had ze onder zich getrokken. Maar ze leed nog erger kou en naar huis durfde ze niet. Ze had toch immers geen zwavelstokken verkocht, geen stuiver ontvangen. Haar vader zou haar zeker slaan. En thuis was het ook koud, ze hadden alleen een dak boven hun hoofd en daar gierde de wind dwars doorheen. Al waren er nog zoveel strootjes en lompen in de grootste spleten gestopt, het hielp niet. Haar handjes waren bijna door van de kou. Ach, een zwavelstokje zou goed doen. Als zij maar één uit het bosje durfde te trekken en tegen de muur afstrijken om de vingers te warmen. Zij trok er één uit 'rits' wat sputterde het, wat brandde het! Het was een warme, heldere gloed, net als een kaarsje. Het vuur brandde zo heerlijk, zo lekker warm! Nee, wat was dat nu? Het kleintje strekte haar voetjes al uit om die ook te warmen, toen het vlammetje net uitging. De kachel verdween, zij zat met een stompje van het uitgebrande zwavelstok in de hand.

Een nieuwe werd afgestreken, die brandde, die straalde en waar de glans op de muur viel werd die doorzichtig als gaas. Zij liep de kamer binnen waar een tafel gedekt stond met een schitterend, wit laken, met kostbare porselein. Op de tafel stond ook een heerlijk dampende gebraden gans, gevuld met pruimen en appelen. En wat nog mooier was, de gans sprong van de schotel, rolde over de grond met met en vork in nog in de rug. Helemaal naar het arme meisje toe. Toen ging de zwavelstok uit en was er alleen de koude muur. Ze stak wederom een nieuwe aan. Toen zat ze onder een prachtige kerstboom, die nog groter en mooier versierd was dan die zij door de glazen deur bij de rijke koopman had gezien. Kerstmis, duizenden kaarsen brandden op de groene takken en gekleurde prenten, zoals in de winkels prijkten, keken op haar neer. De kleine meid strekte haar beide handjes uit. Toen doofde de zwavelstok. De vele kerstkaarsen stegen hoger en hoger, ze zag nu dat het heldere sterren aan de hemel waren. Eén van die sterren verschoot en maakte een lange vuurstreep aan de hemel.

"Nu sterft er iemand," zei het kleine meisje, want haar oude oma, die als enige goed voor haar was geweest maar nu was gestorven, had ooit gezegd: "Wanneer er een ster valt, stijgt de ziel op tot God." Opnieuw stak ze een zwavelstok op. Die gaf licht en in die glans stond haar oude oma. Zo helder, zo stralend en zo zacht! "Oma!!" riep het meisje, "O, neem mij toch mee! Ik weet dat je weg bent wanneer de zwavelstok uitgaat, weg net als de warme kachel, de gebraden gans en de grote kerstboom!" Haastig streek zij alle overgebleven zwavelstokken aan. Zij wilde haar oma goed vasthouden. De zwavelstokken straalden met zo'n glans dat het helderder werd dan op klaarlichte dag. Oma was nog nooit zo mooi geweest, zo groot. Zij tilde het kleine meisje op haar arm eb zij vlogen beiden in glans en blijdschap hoger en hoger. En er waren geen koude, geen honger en geen angst meer... Ze waren bij God! Maar in de hoek bij het huis zat in de koude morgenstond het kleine meisje met rode wangen, met een glimlach om haar mond, dood, doodgevroren op de laatste avond van het jaar. Nieuwjaarsmorgen brak aan over het lijkje dat daar met de zwavelstokken zat, waarvan een bosje bijna was opgebrand. "Zij had zich willen warmen," zei men. Niemand wist wat voor moois ze had gezien, in welke glans zij met haar oude oma binnen was getreden in de vreugde van het nieuwe jaar!

Het Meisje met de Zwavelstokjes in de Efteling
De route van het Sprookjesbos is vlak na het sluiten van seizoen 2004 gewijzigd. Na Repelsteeltje loop je nu recht op het Meisje met de Zwavelstokjes af. Het is een soort dorp, waar je onder een poort binnen komt, en links een raam ziet met het uitzicht op het stadje waar het sprookje plaats vindt. Aan het eind van de gang is aan de linkerkant een groot raam waar het verhaal verteld en uitgebeeld wordt. De tekst van het verhaal staat hieronder...

Oudejaarsavond, ijzige wind
Een eenzaam klein meisje, een verlaten kind
Een leven in armoe, geen liefde beschoren
Steenkoude voetjes, haar sloffen verloren
De één werd gestolen, een onverlaat
de ander onvindbaar in de donkere straat

Zwavelstokjes die niemand wou kopen
Angst voor thuis, om straf te ontlopen
Achter de vensters huist welvaart en vrede
Enkel wat warmte is haar eenvoudige bede
Mag één enkel stokje aan de bundel ontbreken?
Eén enkel stokje, zal ze het durven ontsteken?

Een kachel licht op, een stralende gloed
Is het een wonder? Ziet ze het goed?
Het droombeeld vervaagt, verdwijnt met de wind
Wonderen bestaan, maar niet voor dit kind

Een tweede stokje; het vlamt op in haar hand
Een feestmaal verschijnt wanneer het ontbrandt
Een ganzengebraad, hoe kan die gans leven?!
Een droom die vervliegt, het duurt maar héél even.

Een derde vlam tovert de glansvolle pracht
van een twinkelende kerstboom die verdwijnt in de nacht
Kerstboomlichtjes die als sterren verstrooien
Ze stijgen op om de hemel te tooien

Eén ster in het zwerk raast aan de anderen voorbij
in herinnering komt wat grootmoeder zei.
Een vallende ster, een ziel gaat op reis
Naar hemelse vrede, naar Gods paradijs

En zie, daar is grootje. Zij reikt naar het kind
Zacht stralend van goedheid met een liefde die wint
Ach grootje, lief grootje, ach voer mij toch mee
Naar de innige warmte van uw hemelse vrêe

En zie, in grootmoeders armen ontvliedt zij deez' aard
Voor eeuwig voor zorgen en rampspoed gespaard

In sneeuw blijft dit meisje, in kou overleden
Haar mond in een glimlach, een glimlach van vrede
Het is de kracht van de liefde die altijd wint
Het geluk is voor eenieder, en nu ook voor dit kind


Sprookjesboek
Bij vrijwel ieder sprookje in het Sprookjesbos staat een groot sprookjesboek, met daarin een korte samenvatting van het verhaal. Het verhaal staat weergegeven in het Nederlands, Engels, Duits en Frans. Hieronder de Nederlandse tekst:

Op een afschuwelijk koude oudejaarsavond zat een arm, klein meisje in elkaar gedoken tussen twee huizen. Haar blote voetjes zagen rood en blauw van de kou. In haar oude short (sic) had ze een heleboel zwavelstokjes, maar niemand had nog iets van haar gekocht. Zo kon ze niet naar huis. Zou ze er eentje af durven strijken om haar handen aan te warmen? Ritsss... daar brandde het vlammetje. Het gaf haar een warm, wonderlijk gevoel. Ze zag een warme kachel, een rijk gedekte feesttafel met gebraden gans, een prachtig versierde kerstboom met wel duizend kaarsjes en tenslotte haar lieve oma die ze zo gemist had...