Voorpagina « De Chinese nachtegaal



Het sprookje
Er was eens... een oude Chinese keizer. Hij woonde in China in het prachtigste paleis van de hele wereld. De deurknoppen waren van puur goud. En alles was gemaakt van het kostbaarste porselein. De muren, de daken, ja, zelfs de troon van de keizer was van porselein. Je begrijpt natuurlijk wel, dat iedereen in het paleis op vilten pantoffeltjes liep. Zo glibberden ze voorzichtig door de gangen. De kinderen vonden dat geweldig! Want als je een aanloopje nam, dan kon zó de hele paleisgang doorglijden. Niet dat dat de bedoeling was natuurlijk. Maar ja.

Aan het paleis grensde de paleistuin. Ook deze tuin was een wondertje van schoonheid. De tuin was zo groot, dat niemand wist waar de tuin eigenlijk ophield. Zelfs de tuinman wist dat niet. Wel wist hij dat, als je een halve dag je neus achterna liep, je bij een groot, donker woud kwam. Op een open plek in dit woud stonden drie blauwe sparren. En in één van de sparren woonde een nachtegaal. En die nachtegaal kon zingen! Hij zong zo mooi, dat de tranen je na een tijdje over de wangen biggelden. Zonder dat je het merkte.

Vanuit de hele wereld kwamen mensen naar het hof van de keizer om zijn prachtige paleis en zijn beeldschone tuin te bewonderen. Ze riepen "OH!" en kijk daar eens!" Of ze waren gewoon stil van al het moois dat ze aanschouwden. Naar over één ding waren ze het allemaal eens: het allermooiste was het gezang van de nachtegaal. Daar kon niets tegen op. Weldra was de nachtegaal bekend in de hele wereld. Geleerden schreven dikke boeken over het paleis en de wonderlijke nachtegaal. Dichters dichtten over de nachtegaal. Op een dag kwam één van die gedichten in de handen van de keizer, die in zijn pyjama een kopje Chinese thee zat te drinken. Tevreden bladerde hij in een boek. Het boek ging over de schoonheid van het paleis... nou, dat las hij graag. Opeens werden zijn ogen zo rond als schoteltjes. "Nachtegaal?", riep hij. "Ik weet van geen nachtegaal. Moet ik in een boek lezen dat er een bijzondere nachtegaal in mijn tuin zingt! Hofmaarschalk!" brulde hij razend. Daar kwam de hofmaarschalk al aanhollen. Deze man, deze hofmaarschalk, vond zichzelf zo deftig, dat hij nooit het woord tot iemand van mindere afkomst richtte. Het was een echte klier, die hofmaarschalk.

"Waarom weet ik niets over dei nachtegaal die in mijn tuin leeft?" "Nachtegaal?", sprak de hof- maarschalk. "Puh! Die ken ik niet. Die is nog nooit aan het hof voorgesteld!" "Ik wil dat die nachtegaal hier vanavond komt zingen! Zorg dat je hem vindt!" De hofmaarschalk snelde het keizerlijke vertrek uit. Op zijn vilten pantoffeltjes haastte hij zich door het paleis. Hij vroeg het aan iedereen die hij tegenkwam of ze weleens van een nachtegaal hadden gehoord. Hij vroeg het aan de dokter en aan de advocaat. Aan de hoofdkok en aan de opperstalmeester. Hij vroeg het zelfs aan de keukenmeid. Maar niemand wist er iets van. Gerustgesteld keerde hij terug naar de keizer. "U moet niet alles geloven wat u leest, Sire, die vogel bestaat niet", sprak hij ferm. "Drommelse lakei!", barstte de keizer uit. "Pardon Sire, ik ben uw hofmaarschalk!" Maar de keizer luisterde niet. "Dat boek waar ik dit in heb gelezen, kreeg ik van de keizer van Japan. En die liegt niet. Heb je dat gehoord? Ga die vogel voor me zoeken. En is hij er vanavond niet, dan zal mijn hele hofhouding vanavond gekieteld worden. Heel lang. Direct na het eten!", vervolgde hij grimmig.

Even later was het een drukte van belang in het paleis. Want nu haastte de hele hofhouding zich op de vilten pantoffeltjes door het paleis. Want gekieteld worden, direct na het eten? Nee, daar had niemand zin in. "Naaaaachtegaal, naaaaachtegaal!", hoorde je door het paleis. Uiteindelijk bereikte dit geroezemoes een klein keukenmeisje met brutale vlechten sproeten op haar neus. "Nachtegaal?", zei ze. "Natuurlijk ken ik die. Ik breng 's avonds altijd wat etensrestjes naar mijn arme moeder en als ik dan door het bos loop, dan hoor ik hem. Hij zingt zo mooi, dat ik ervan moet huilen." "Geweldig! Ik bevorder je tot hulpkokkin!", riep de hofmaarschalk. "En je mag één keer per week de keizer zien eten als je me nú naar die nachtegaal brengt!" Daar had het meisje wel oren naar. De etende keizer kon haar gestolen worden, maar hulpkokkin! Dat had ze haar hele leven al willen zijn! En daar gingen ze het bos in. Het kleine meisje met de vlechten, de hofmaarschalk en de hele hofhouding. Voor de gelegenheid hadden ze hun slofjes omgewisseld voor leren laarzen, want je weet het maar nooit in zo'n bos! Onderweg hoorden ze heel vaag in de verte een koe loeien. "Oh", kirde een hofdame. "Nachtegaal! Hoe mooi!" "Dat is slechts een koe, mevrouw", zie het meisje. "Een roodbonte als ik me niet vergis." Even later zei de hofmaarschalk: "Maar nu hoor ik hem toch heus. Tjonge, het lijkt wel een heel koor!" "Dat zijn de kikkers, meneer", glimlachte het meisje. Even later hoorden ze het: een beeldschoon gezang klonk door het groen. iedereen stond stil om te luisteren. Daar! Daar zit hij, wees het meisje met de vlechtjes. "Ach, wat een eenvoudige verschijning", sprak de hofmaarschalk teleurgesteld. "Wat is hij grijs en grauw!" Het meisje deed alsof ze de maarschalk niet hoorde. "Oh nachtegaal", riep ze, "wil jij zingen voor de keizer?" "Met het grootste plezier", tjilpte de nachtegaal en hij liet een paar trillers horen. "Eerwaarde nachtegaal", zei de hofmaarschalk, "De keizer is niet hier. Hij nodigt u uit om vanavond op het hof te komen zingen. En dat is een hele grote eer, weet u!" "Om eer geef ik niet", zei de nachtegaal. "Maar ik zal voor uw keizer zingen."

Het paleis was versierd met lampionnen en gekleurde slingers. En de keizer had zich nog eens goed laten oppoetsen in de tobbe. Glimmend van de zeep zat hij op zijn porseleinen troon. De hele hofhouding was aanwezig. Toen zong de nachtegaal. Hij zong zo prachtig, dat de tranen van ontroering de keizer in de ogen schoten. De nachtegaal zong en zong en zong. Iedereen voelde zich tot op het diepste van zijn ziel geraakt. "Wat mooi", zuchtte de keizer. "Nachtegaal, hoe kan ik je belonen?" De nachtegaal sprak beleefd: "Mijn mooiste beloning zijn de tranen in uw keizerlijke ogen, meer wens ik niet!" Vanaf die tijd moest de nachtegaal aan het hof blijven en kreeg hij een eigen gouden kooi, waar hij drie keer per dag uit mocht. Dan gingen er twaalf bedienden met hem mee, die allen een zijden lint vasthielden dat aan één van zijn pootjes was vastgebonden. Tja, veel meer plezier was er niet te beleven voor de nachtegaal. Op een dag kwam er een groot pakket voor de keizer. "Kijk, weer een boek over mijn beroemde nachtegaal", mompelde hij. Maar het was geen boek. Het was een gouden, nagemaakte nachtegaal, bezaaid met de kostbaarste juwelen en robijnen. Er zat een lintje om zijn hals en daarop stond geschreven:

De nachtegaal van de keizer van Japan
is nietig vergeleken met die van de keizer van China


Je kon de vogel opwinden en dan zong hij nét als de echte nachtegaal, terwijl zijn zuiver gouden staartje op en neer wipte. Het was werkelijk een alleraardigst tafereel. De keizer klapte in zijn handen van vreugde. "Nóg een nachtegaal, ze moeten samen zingen. Een duet!" Maar dat ging niet zo gemakkelijk. Want de echte nachtegaal zong gewoon waar hij zin in had, terwijl de kunstnachtegaal steeds hetzelfde Japanse slaapliedje zong. Het was niet om áán te horen "Laat de kunstvogel alleen zingen", zei de hofkapelmeester. En iedereen luisterde vol bewondering naar de klanken van de kleine kunstvogel. "Laat nu de echte nachtegaal maar eens wat zingen. Dan kunnen we ze vergelijken." Maar die vogel was gevlogen. Door het open raam. De donkere nacht in. "Ach, we hebben hem niet nodig", zei de hofmaarschalk die altijd een beetje jaloers was geweest op de nachtegaal die zoveel aandacht kreeg. En hij begon een lange toespraak waarin hij zei dat de nepnachtegaal veel beter, mooier en betrouwbaarder was dan de echte nachtegaal. Nou, daar was iedereen het snel over eens. "Toon hem aan het volk! Iedereen moet de nachtegaal horen!", riep de keizer. Het volk juichte van enthousiasme. Ze klapten in hun handen, zeiden "YES" in het Chinees en keken elkaar ontroerd aan. De kunstnachtegaal kreeg een zijden kussen naast het keizerlijk bed. Elke avond en ochtend liet de keizer de vogel zingen. En als hij 's nachts de slaap niet kon vatten, dan liet hij de kunstvogel zingen tot hij met een glimlach om zijn mond in slaap viel. Op een dag gebeurde er iets verschrikkelijks. De keizer lag in bed naar zijn kunstnachtegaal te luisteren toen: Kloink. Krrr... krrr... krak. Er spring een metalen veer uit het vogeltje en het was stil. Doodstil. De keizer liet onmiddellijk de hofdokter komen, maar ja, deze kon niet veel beginnen met zijn pilletjes en poedertjes. En de keizerlijke horlogemaker kreeg er na een nacht lang prutsen alleen de eerste twee tonen uit. De keizer was ontroostbaar. Hij was zo overweldigd door verdriet dat hij ziek werd. Heel ziek. De mensen in het paleis durfden alleen maar fluisterend over de keizer spreken. En het volk leefde in angst en beven, want iedereen hield van de keizer. Bleek, koud en slapjes lag de keizer in zijn bed. Men fluisterde dat hij misschien al dood was, maar niemand durfde gaan kijken.

Maar de keizer was niet dood. Hij tuurde door zijn wimpers heen naar de man, die door het open raam naar binnen scheen. Hij kon bijna geen adem halen. Toen hij zijn ogen open sloeg, zag hij waarom: op zijn borst zat de dood in eigen persoon. De dood had de gouden keizerkroon op zijn hoofd, het keizerlijk vaandel in zijn ene en het keizerlijk zwaard in zijn andere hand. Het was een gruwelijke aanblik. En uit de plooien van de gordijnen staarden vreemde gezichten hem aan. Er waren aardige gezichten bij, maar ook monsterlijke; dit waren de goede en de slechte daden die de keizer in zijn leven had verricht. De vriendelijke gezichten zeiden: "U was een goede keizer!" Maar de monsterlijke gezichten spraken veel harder. "Weet u nog hoe gemeen u toen was... En weet u dit nog, en dit en dit?" Steeds harder schreeuwden ze de keizer zijn zonden toe. De keizer drukte zijn handen tegen zijn oren. "Nee! Was ik zo slecht? Het spijt me. Dit kan ik niet meer horen. Muziek! Muziek! Och vogel", sprak hij tot de kunst nachtegaal. "Zing toch. Alles zal ik je geven!" Maar de kunstvogel bleef zwijgen. "Goed", sprak de keizer. "Geen muziek meer in mijn leven. Dan moet ik maar dood." En het werd stil in de kamer. Doodstil... Tot er opeens een parelend geluid weerklonk. Het was de kleine grauwe nachtegaal. Hij zong, hij zong en zong... zo prachtig dat de geesten verbleekten en de keizer weer wat kleur op zijn wangen kreeg. Zelfs de dood luisterde. "Zing toch door", riep de dood toen de nachtegaal even zweeg. "Alleen als je dat gouden zwaard van de keizer geeft, en het keizerlijk vaandel en de gouden kroon", sprak de vogel. Dat deed de dood. De nachtegaal zong toen over het verre kerkhof, waar de maan de grafzerken beschijnt, waar de lelies geuren en waar het gras doordrenkt is van mensentranen. De dood kreeg zo'n verlangen naar her kerkhof, dat hij als een koude witte nevel door het open raam naar buiten vloog. "Mijn eeuwig dank, nachtegaal", sprak de keizer met tranen in zijn ogen. "Hoe kon ik zo wreed zijn. Ik heb je uit mijn rijk verbannen en nu red je mijn leven. Hoe kan ik je belonen?" "U hoeft mij niet te belonen", tjilpte het vogeltje. "U heeft mij beloond toen ik de eerste keer dat ik zong tranen in uw ogen zag. Ga nu slapen en word weer beter. Ik zal voor u blijven zingen." En terwijl de nachtegaal zong, viel de keizer in slaap.

Toen de eerste zonnestraaltjes door het raam naar binnen schenen, werd de keizer verkwikt wakker. "Je mag me nooit meer verlaten", zei hij. "Ik heb mijn nestje in het bos", sprak de vogel. "Maar ik zal komen wanneer u maar wilt. Dan zal ik zingen over het goed en het kwaad en over vreugde en verdriet in uw rijk. Want ik kom overal, bij de rijke keizer en de arme houthakker in het bos, Alleen één ding moet u mij beloven." "Wat je maar wilt", riep de keizer uit. "Vertel nooit dat het een kleine vogel is, die u de geheimen van uw rijk vertelt. Dan kunt u nog heel lang rechtvaardig en goed regeren." "Dat beloof ik", zei de keizer. Toen ging de deur zachtjes open. De hofmaarschalk en de kamerdienaren kwamen binnen om afscheid te nemen van de dode keizer "Goedemorgen!" zei de keizer.

De Chinese Nachtegaal in de Efteling
In de beginjaren van de Efteling was de Chinese Nachtegaal ook al te bewonderen. Maar na een paar jaar moest de Chinese Nachtegaal in 1979 het veld ruimen voor Draak Lichtgeraakt. Als je heel goed kijkt schijn je achter de draak nog de tak te kunnen zien waar het vogeltje vroeger op zat. In 1999 is de Chinese Nachtegaal weer geland in het Sprookjesbos. Via de siertuin kom je in het paleis waar het sprookje verteld wordt. Het verhaal wordt uitgebeeld vanaf het moment dat mechanische nachtegaal van de Chinese Keizer de geest geeft en de keizer doodziek op bed ligt.