Voorpagina « Repelsteeltje



Tien jaar nadat de Trollenkoning in het Sprookjesbos kwam wonen, werd een deel van de siertuin opgeofferd voor twee nieuwe bewoners: De reus met Klein Duimpje en Repelsteeltje. Op deze pagina het sprookje van de Gebroeders Grimm over het gekke mannetje, wiens naam door de koningin geraden dient te worden...

Het sprookje
Er was eens een molenaar, die heel arm was, maar een mooie dochter had. Nu gebeurde het op een zekere dag, dat hij met de koning sprak. Om een goede indruk te maken op de koning, zei hij snoevend:" Ik heb een dochter, die uit stro goud kan spinnen." "Dat is een kunst, die mij aanstaat," zei de koning tegen de molenaar. "Wanneer je dochter werkelijk zo knap is als je zegt, zou ik wel willen, dat je haar morgen in mijn slot bracht. Ik kan haar dan eens op de proef stellen." Toen het meisje in het koninklijk slot aankwam, werd zij naar een kamer gebracht, die vol stro lag. De koning gaf haar een spinnewiel en een haspel en zei: "Ziezo, ga nu maar aan het werk, en wanneer je niet de hele nacht doorspint, en van dit stro allemaal goud hebt gemaakt, al het slecht met je aflopen." Hierop deed de koning de kamer op slot en het meisje bleef alleen achter. Daar zat nu de molenaarsdochter. Ze wist met geen mogelijkheid hoe ze die opdracht moest vervullen, want ze kon helemaal geen goud uit stro spinnen. Ze werd zo angstig, dat ze in tranen uitbarstte. Plotseling ging de deur open en er kwam een klein mannetje binnen.

"Goedenavond, beste molenaarsdochter, waarom ben je zo bedroefd?" "Ach", antwoordde het meisje," ik moet uit stro goud spinnen, en dat kan ik niet." "Wat geef je me, wanneer ik het voor je doe?" vroeg het mannetje toen. "Ik geef je mijn halsketting," zei het meisje. Het mannetje nam de ketting aan, ging voor het spinnewiel zitten en snor, snor, snor, nadat hij driemaal had getrokken, was de spoel vol. Toen deed hij er een andere op, en snor, snor, snor, ook de tweede spoel was vol. Zo ging het maar door tot de volgende morgen toe. Toen was al het stro opgesponnen en zaten alle spoelen vol met goud. Nauwelijks was de zon opgegaan of de koning trad binnen. Toen hij het goud zag, was hij erg verrast. Hij verheugde zich er echt over, maar werd ook begeriger naar meer. Hij liet de molenaarsdochter naar een andere, veel grotere kamer brengen, die vol stro lag, en beval haar, ook deze hoeveelheid stro in één nacht tot goud te spinnen. Anders zou zij moeten sterven. Het arme meisje was weer ten einde raad en begon wanhopig te huilen, totdat de deur opnieuw openging en het kleine mannetje nogmaals verscheen. "Wat geef je me, wanneer ik uit al dit stro goud voor je spin?" vroeg hij. "De ring van mijn vinger," antwoordde het meisje. Het mannetje nam de ring aan, liet het rad weer snorren, en had 's morgens uit al het stro goud gesponnen.

Toen de koning alles zag, werd zijn gouddorst nog meer opgewekt. Hij bracht de molenaarsdochter naar een nog veel grotere kamer vol met stro en zei: "Al dit stro moet je in deze ene nacht opspinnen. Lukt je dit, dan zul je mijn gemalin en koningin van het land worden." Wel is ze maar een molenaarsdochter, dacht de koning bij zichzelf, maar een rijkere vrouw vind ik in het hele land niet. Toen het meisje alleen was kwam het mannetje voor de derde keer bij haar binnen en vroeg:" Wat geef je me, wanneer ik ook deze keer uit al het stro goud voor je spin?" "Ik heb helaas niets meer om te geven," antwoordde het meisje. "Zo, nu, beloof mij dan je eerste kindje wanneer je koningin zult zijn geworden. "Wie weet wat er anders nog gebeurt, dacht de molenaarsdochter. Ze wist niets beters te doen, dan maar toe te geven. Zij beloofde het mannetje dus wat hij vroeg, en hij spon daarvoor in de plaats al het stro tot blinkend goud. En toen de koning de volgende morgen binnenkwam en alles vond, zoals hij het zich had gewenst, werd dadelijk de bruiloft gevierd en werd de mooie molenaarsdochter koningin van het land. Na verloop van tijd kreeg de koningin een kindje en ze dacht helemaal niet meer aan het mannetje. Maar plotseling kwam hij haar kamer binnen en zei: "Geef me nu, wat je mij hebt beloofd." De koningin schrok hevig en bood het mannetje alle rijkdommen aan waarover zij beschikte, als hij haar het kindje toch maar wilde laten behouden. "Nee," zei het mannetje beslist, iets wat leeft, is mij oneindig veel meer waard dan alle dode schatten van de wereld." Toen begon de koningin zo hartbrekend te huilen en te klagen, dat het mannetje medelijden met haar kreeg en zei: "Ik zal je drie dagen de tijd geven. Wanneer je dan mijn naam te weten bent gekomen, mag je het kindje houden."

De hele nacht door verzon de koningin alle mogelijke namen, die zij maar in haar leven had gehoord. Ook zond ze een bode uit, die door het hele rijk moest zien te weten te komen, wat voor namen er nog bestonden. Toen het mannetje de volgende morgen weer bij haar kwam, begon zij dadelijk met de namen Kasper, Melchior, Balthazar, en noemde hierna achtereenvolgens alle namen, die zij maar wist, op een rijtje af. Maar bij elke naam die zij noemde zij het mannetje:" Nee zo heet ik niet." De tweede dag liet de koningin in de omtrek naar ieders naam vragen, en noemde het mannetje de meest vreemde en wonderbaarlijkste namen op: "Heet je misschien Ribbebiest of Schapekuit of Rijgschoen?" Maar hij antwoordde steeds: "Nee zo heet ik niet." De derde dag kwam de bode terug en zei:" Nieuwe namen heb ik helemaal niet gevonden, maar toen ik bij een hoge berg achter het bos kwam, waar de vos en de haas elkaar vriendschappelijk goedenacht wensten, zag ik een klein huisje. Vóór het huisje brandde een vuur, waar omheen een klein mannetje met de potsierlijke passen danste, en terwijl hij op één been hinkte, uitriep:


Heden bak ik, morgen brouw ik,
overmorgen haal ik de koningin haar kind.
Ach, hoe goed is 't niemand weet,
dat ik Repelsteeltje heet!


Nu, je begrijpt wel dat de koningin blij was, toen ze dat hoorde. Nu wist ze dus de naam. Zodra het mannetje bij haar binnenkwam en vroeg: "Wel, mijn koningin, hoe heet ik?" antwoordde ze eerst: "Heet je Koen?" "Nee", antwoordde het mannetje. "Heet je Hein?" "Nee." "Heet je soms Repelsteeltje?" "Dat heeft de duivel je verklapt, dat heeft de duivel je verklapt!" riep het mannetje uit en hij stampte met zijn rechtervoet uit louter woedde zo diep in de grond, dat hij er tot aan het midden indrong. Toen pakte hij in zijn boosheid zijn linkervoet met beide handen en verdween in de grond.

Repelsteeltje in de Efteling
Repelsteeltje is een van de nieuwste Sprookjesbosbewoners. In 1998 kwam hij samen met Klein Duimpje en de reus in het bos wonen. In het Sprookjesbos is het huis van Repelsteeltje gebouwd alsof deze onder een boomstam is gebouwd. Buiten voor de deur staat de wachter die stiekem luistert wat Repelsteeltje te zeggen heeft. En dat is in de Efteling niet veel meer dan: "Niemand weet, niemand weet, dat ik Repelsteeltje heet".

Bij bijna ieder sprookje in het Sprookjesbos staat een boek, waarin in vier talen (zeer) beknopt het sprookje wordt uitgelegd. Hieronder de Nederlandse versie dat bij Repelsteeltje te lezen is:

De koning zou de mooie molenaarsdochter trouwen, als zij een kamer vol stro in goud kon spinnen. Een akelig kereltje hielp haar, in ruil voor haar eerste kindje. En zo gebeurde het! Maar het ventje kreeg meelij met de koningin: wilde ze haar kindje houden, dan moest ze binnen drie dagen zijn naam raden. De koningin stuurde alle dienaren op pad om namen te verzamelen. De derde bespiedde een van het hen het akelige ventje dat zong: "Morgen haal ik het koningskind... Niemand weet, dat ik Repelsteeltje heet..."