Voorpagina « De zes dienaren



Vanaf het eerste uur bevindt zich het sprookje van "De zes dienaren" in de Efteling. Gedurende de ruim vijftig jaar, heeft Langnek al verschillende gezichten gehad. De huidige is wel de bekenste. Op deze pagina vind je naast het sprookje ook de originele tekst zoals deze in het park wordt gebruikt.

Het sprookje
Er was eens, lang geleden een prins. Nou kwam dat in die tijd wel vaker voor, maar er was iets bijzonders met deze prins. Hij was namelijk de enige prins die nog geen vrouw had. Dit was niet zo makkelijk opgelost. Want alle prinsessen waren al getrouwd. Alle...? Nou, nee. De prins had gehoord dat er ergens in het land nog heel mooi meisje was, een prinses. Er was alleen één probleem... Niemand wist waar het meisje door haar moeder, een boze koningin, was verstopt. Op een dag had de prins besloten om naar de koningin te gaan om te vragen of hij met haar mocht trouwen. Onderweg dacht hij aan de enge verhalen. Er waren namelijk al meerdere prinsen geweest die ook met haar wilden trouwen. Maar geen van allen was ooit teruggekomen. De prins liet zich niet bang maken een reed rustig verder op z'n paard. Nadat hij al wel een paar uur onderweg was zag hij aan de kant van de weg een man met gigantische oren, je kon er wel vier emmers water in leeggooien. "Dag meneer", zei de prins, "wat doet u daar?" "Ik leg m'n oor te luister om zo alles te horen wat er in het kasteel van de boze koningin gebeurd," zei de man. "Kunt u dat hier al horen?" vroeg de prins. "Meneer, ik hoor zelfs het gras groeien. Het kan weleens vervelend zijn, hoor. Maar als ik u van dienst kan zijn? Ik heet Putoor" "Dat kunt u zeker," zei de prins. En zo reisden ze verder.

Even later bleef de prins weer staan. Over de weg lagen twee voeten. Er twee zaten benen aan vast die zo lang waren dat je er wel een half uur over deed om van de voeten naar het middel van de man te komen. De prins liep maar door en door. "Er moet toch ergens een eind aankomen?" dacht hij. En jawel, na een hele tijd lopen zag hij het hoofd. "Tjonge, wat bent u lang," zei de prins. "Och, dat valt mee" zei de man, "Als ik naar China loop, dan doe ik daar wel een half uur over." De prins dacht dat hij misschien nog wel van pas zou komen en vroeg of hij zijn dienaar zou willen worden en meegaan. "Natuurlijk, geen enkel probleem. Trouwens, zeg maar Springkuit." En zo liepen ze met z'n drieën verder: de prins, Putoor en Springkuit. De prins vroeg zich af of hij nog meer dienaars zou kunnen krijgen. Hij had die gedachte nog maar net achter zich gelaten toen hij in de verte een hele hoge berg zag. Hij dacht eerst aan een hooischuur. Maar toen hij dichterbij kwam zag dat het een buik was. Het was de buik van Heuvelbuik, zijn buik is zo dik dat hij zoveel kan eten en drinken zonder dat z'n buik ooit vol zal worden. De prins vroeg of ook hij zijn dienaar zou willen worden. Zo liepen ze even later met hun vieren verder. Ze kwamen een hele tijd niemand tegen. Maar daar kwam al gauw verandering in, want aan de kant van de weg zat een man met een lap voor zijn oog. De prins vroeg waarom hij die lap voor zijn oog had. "Mijn ogen zijn zó scherp, dat ik deze lap wel moet dragen. Als ik ergens naar kijk dan breekt het in duizend stukken. Vroeger keek ik mijn fles aan diggelen. Ze noemen me daarom ook wel Kogeloog." "Zou je mijn dienaar willen worden?" vroeg de prins. "Graag zelfs," zei Kogeloog.

"Wie zal nummer vijf zijn?" dacht de prins. Maar daar hoefde hij niet lang over te denken, want in de verte zag de prins een man. De man droeg een dikke winterjas, een dikke muts, drie wollen sjaals en wanten. En dat terwijl het zomer was. "Waarom draag je al die winterkleren?" vroeg de prins. "Nou, des te warmer het buiten is des te kouder ik het krijg. Dat heb ik al van jongs af aan. Daarom noemen ze mij ook Koukleum" De prins vond dit wel wat vreemd, maar vroeg hem of hij ook mee zou willen gaan. "Misschien komt hij nog van pas", dacht de prins. En zo reisde het gezelschap verder: de prins, Putoor, Springkuit, Heuvelbuik, Kogeloog en Koukleum.

Ze hadden al weer uren gelopen toen ze een man zagen zitten die zo'n lange nek had dat tot ver boven de boomtoppen kon kijken. "Waar kijkt u naar?" vroeg de prins. "Oh, overal naar. Als ik mijn nek uitsteek kan ik zelfs tot over het Himalaya gebergte kijken. Maar zeg maar Langnek, zo noemt iedereen mij." De prins vroeg hem ook mee, want hij zou het gevaar al van ver kunnen zien aankomen. Zo reisde de prins met zijn zes dienaren verder, op weg naar het paleis van de boze koningin. De prins ging alleen het kasteel in, hij had de dienaren in het bos laten wachten. De boze koningin had voor de prins een opdracht. Deze opdracht die de prins moest uitvoeren was nou niet bepaald makkelijk. De boze koningin had de prinses namelijk verborgen. Als de prins de prinses binnen een kwartier bij de koningin kon brengen, dan mocht hij met haar trouwen.

Langnek stak zijn nek uit en zag dat ze aan het andere eind van het koninkrijk zat. Putoor hield zij oor tegen de grond en hoorde haar horen huilen. Springkuit bedacht zich niet en nam de prins op zijn rug en Koukleum en Kogeloog onder zijn ene arm en Heuvelbuik onder zijn andere. Hij begon te rennen naar de plek waar Langnek de prinses had gezien. Maar op hun weg naar de prinses werden de weg versperd door een groot water. "Hier kan ik niet overheen springen", zei Springkuit. "Ik weet wel wat", zei Heuvelbuik, "Ik drink gewoon alle water op, zodat er een pad komt waar jullie overheen kunnen lopen." En zo gebeurde het. Nadat Heuvelbuik zich vol had gedronken liep Springkuit met grote passen verder. Maar voordat Springkuit drie passen had gemaakt kwamen ze bij een grote rots. "Hier kan ik niet over heen, prins." zei Springkuit. "Misschien kan Kogel-oog ons helpen," zei de prins. Kogeloog nam zijn blinddoek af en deed de rots in duizenden stukjes uit elkaar spatten. Opgelucht gingen ze verder. Even later kwamen ze bij een heel groot vuur. Koukleum bedacht zich niet en blies zijn koude adem op het vuur om het te doven.

Met de prins en de prinses op zijn rug en de andere dienaren onder zijn armen, rende Springkuit terug naar het kasteel van de boze koningin. Hij was net binnen het kwartier terug. De boze koningin was zo verbaasd toen ze de prins met haar dachten in de hand zag, dat ze van woede in rook opging. De prins bedankt zijn zes dienaren en vroeg of ze met hem mee wilden gaan naar zijn kasteel. "Als u het niet erg vindt dan gaan wij liever weer onze eigen weg", zeiden de zes dienaren. En zo trokken de zes dienaren de wijde wereld in en de prins trouwde met de prinses en samen leefden ze nog lang en gelukkig.


De zes dienaren in de Efteling
Zoals het sprookje hierboven is verteld wordt het niet helemaal in het Sprookjesbos verteld. In het verhaal dat door Peter Reijnders wordt verteld (en dus niet door Langnek zelf) moet de prins drie opdrachten volbrengen nl. een ring uit de Zilverzee halen, driehonderd ossen opeten plus driehonderd vaten wijn drinken en een groot vuur doven. In de Efteling wonen twee dienaren van de prins. Twee? Ja, Langnek kent iedereen wel, maar tegenover Langnek zie je de buste van Kogel-oog (met ooglap) op de gevel van het winkeltje staan. Deze Kogeloog lijkt op "Kapitein Gijs", die in 2016 verhuisd is van het Sprookjesbos naar Ruigrijk. Op de muren van het winkeltje hangen echter wel de portretten zes dienaren. Langnek heeft een nek van 4,8 meter en is een ontwerp van Ton van de Ven. Als je weleens het boek "Sprookjes van de Efteling" van Martine Bijl en Anton Pieck hebt gelezen dan kun je weten dat het ontwerp van Anton Pieck is "ieler" is dan de huidige. Begin 2013 is er groot onderhoud uitgevoerd aan Langnek. Hij zit nu op een nieuwe rots en de bebossing rondom hem is aangepast.

Het verhaal in de Efteling:
Heel lang geleden woonde in een ver land een beeldschone prinses. Ze was zo mooi en lief dat vele prinsen haar hand waren komen vragen. Maar, haar stiefmoeder was een boze koningin, die erg gierig was en steeds maar rijker wilde worden. Daarom moest iedere prins, voor zij de toestemming tot een huwelijk wilde geven, eerst iets heel moeilijks doen. En als 'ie dat niet kon, dan hakte de beul z'n hoofd eraf, en dan nam de boze koningin al het land van de dode prins in haar bezit. Daar er al veel prinsen waren geweest die met de prinses wilden trouwen, maar dat hele, hele moeilijke iets niet konden volbrengen, was de boze koningin zeer rijk geworden. Op zekere dag echter meldde zich weer een prins aan bij de koningin. En omdat 'ie veel slimmer was dan zijn voorgangers, had 'ie onderweg zes dienaren gehuurd, die ieder over een zeer bijzondere eigenschap beschikten. De eerste, Putoor geheten, had zulke grote oren dat 'ie alles kon horen wat er op de wereld gebeurde. Springkuit, de tweede knecht, had zulke lange benen, dat 'ie in een half uur van China tot hier kon lopen. De derde had zo'n grote buik, dat je meer dan lange ladders nodig had, om erover heen te kunnen kijken. Zijn naam was dan ook Heuvelbuik. De vierde, Kogeloog geheten, moest steeds geblinddoekt zijn, want z'n ogen waren zo sterk dat alles stuk sprong waar 'ie naar keek. De vijfde was een wonderlijke kerel. Die, hoe warmer het werd, hoe kouder hij zich voelde. Hij heette dan ook Koukleum. En de zesde, die kon z'n nek zó lang uitrekken dat 'ie alles kon zien wat er op de wereld gebeurde. Daarom was zijn naam Langnek.

Wat was die valse koningin vriendelijk, toen er wéér een prins om de hand van de prinses kwam vragen. "Natuurlijk," zei ze, "natuurlijk mag jij met de prinses trouwen. Maar, dan moet je zorgen dat ze binnen een kwartier hier voor me staat." Nu, dat leek de prins niet zo heel moeilijk. Maar toen Langnek z'n hals een flink had uitgerekt en Putoor z'n oor tegen de grond hield, om de luisteren, bleek het dat de prinses helemaal aan het andere eind van het koninkrijk zat, en huilde. De prins werd toen erg verdrietig, want hij dacht: "Ach, dat lukt me nooit, om de prinses in een kwartier hierheen te halen." Maar, hij had niet op Springkuit gerekend. Die zette de prins vlug op z'n rug, nam onder z'n ene arm Kogeloog en Koukleum, en onder z'n andere arm Heuvelbuik, en begon te rennen, zó hard, dat Putoor hem na drie tellen al niet meer zien kon. Na een paar minuten waren ze helemaal aan de andere kant van het land. Doch, een groot water versperde hen de doortocht. Geen nood! Heuvelbuik dronk al het water op, en wéér ging het verder, tot ze aan een grote rots kwamen waar ze niet overheen konden. Maar hier kwam Kogeloog in actie. Hij trok de blinddoek weg van z'n ogen en BENGGG!!! De hele rots sprong uit elkaar. Even later kwamen ze aan bij een geweldig vuur. Maar Koukleum hoefde maar even met z'n koude adem te blazen, en al het vuur doofde onmiddellijk. De prins en Springkuit renden verder, en ja hoor: daar vonden ze het prinsesje. Ze zat onder een dikke boom op het mos, en haar gezichtje was nog nat van tranen. Doch, dat veranderde gauw, toen ze begreep dat de prins haar kwam verlossen. "Nu vlug terug, Springkuit," zei de prins, "want de tijd is kort!" "Hahaha, haa, dan kan ik eindelijk eens flink doorlopen," riep Springkuit, hij nam de prins en het prinsesje op z'n rug en begon te rennen, zoals 'ie nog nooit gerend had. Onderweg namen ze Koukleum, Kogeloog en Heuvelbuik mee terug, en toen waren ze in een oogwenk weer bij het paleis.

Daar stonden Putoor en Langnek al te wachten, met het paard van de prins aan de teugel. Wat was die valse koningin boos, toen ze zag dat de prins binnen een kwartier met de prinses terug was. Ja, maar ze moest het wel goedvinden dat ze gingen trouwen. De prins nam de prinses dan ook voor zich op z'n paard, en toen reden ze naar zijn land. Nou, jullie kunnen begrijpen wat een bruiloft daar gevierd werd. Ja, ze leefden dan ook nog lang en gelukkig samen. Waar de knechten Heuvelbuik, Putoor, Koukleum en Springkuit nadien heengingen; niemand weet het meer. Maar Langnek, vergezeld van Kogeloog.... ja, die vertrokken naar de Efteling. Want, zo zei hij, daar kom ik nooit, en nooit uitgekeken. En zo komt het, dat Langnek nog steeds hier zit....


bron: Efteling CD 1 & eigen waarneming