Voorpagina « Klaas Vaak (naar H.C. Andersen)



Bijna iedereen kent Klaas Vaak. Over het 'zandmannetje' zoals hij vaak genoemd wordt doen meer verhalen de rondte. Ook de Efteling heeft haar eigen verhaal rondom het bekende zandmannetje geschreven. Op deze pagina het verhaal zoals deze door Hans Christian Andersen is opgeschreven. Zoals gebruikelijk bij de sprookjes van Hans Christian Andersen zijn het vrij lange verhalen met een duidelijk moraal. Zo ook hier...

Het sprookje naar Hans Christian Andersen
Er is niemand in de hele wereld die zoveel verhalen kent als Klaas Vaak. Zo in de loop van de avond als de kinderen aan tafel zitten, komt Klaas Vaak. Stilletjes komt hij de trap op. Hij doet heel zachtjes de deur open en dat spuit hij de kinderen zoete melk in hun ogen. Heel weinig, maar nog altijd genoeg om zodat ze hun ogen niet lang meer open kunnen houden en hem niet zien. Hij sluipt voorzichtig naar ze toe en blaast ze zachtjes in hun nek, waardoor hun hoofd zwaar wordt. Natuurlijk doet dat geen pijn, want Klaas Vaak heeft het beste voor met de kinderen. Hij wil alleen maar dat ze rustig zijn en dat zijn ze vooral als ze in bed liggen. Ze moeten stil zijn, want dan kan hij ze een verhaaltje vertellen.

Als de kinderen dan slapen, gaat Klaas Vaak op hun bed zitten. Hij is gekleed in een jas van zijde, maar het is onmogelijk te zeggen welke kleur het heeft. Als hij draait verschijnt er een groene, rode of blauwe glans. Onder iedere arm heeft hij een paraplu. Eén met plaatjes erop, die houdt hij boven de lieve kinderen en dan dromen ze de hele nacht de mooiste verhalen. Op de andere paraplu staat helemaal niets. Die zet hij op boven stoute kinderen, dan slapen ze zo raar en dan hebben ze 's morgens als ze wakker worden geen minuut gedroomd. In dit verhaal volgens we Klaas Vaak die iedere avond bij een kleine jongen kwam, die Hjalmar heette, en wat hij hem vertelde. Het zijn zeven verhalen voor elke dag één.

1. Maandag
"Nu moet je een luisteren!" zei Klaas Vaak 's avonds, toen hij Hjalmar in bed had. "Nu ga ik de kamer versieren!" Alle bloemen in de bloempotten werden grote bomen, die hun lange takken tot aan het plafond en langs de muren uitstaken. De hele kamer zag eruit als een prachtig prieel. Alle taken zaten vol bloemen en iedere bloem was mooier dan een roos en geurde zo heerlijk. Je kon ze zelfs eten, ze waren zoeter dan jam. De vruchten glansden als goud en er waren ook broodjes die barstten van de rozijnen. Zo geweldig was het! Maar op hetzelfde ogenblik begon er iets verschrikkelijk te jammeren in de la waar Hjalmars schoolboeken lagen. "Wat is dat" zei Klaas Vaak. Hij ging naar de tafel en deed de la open. Het was de lei die geplaagd en bedrukt was, want er was een verkeerd getal in een som gesloten. De griffel wipte en sprong aan zijn touwtje alsof het een hondje was. Hij wilde de som helpen, maar kon het niet.

Er kwam ook gejammer uit Hjalmars schrift. Dat was afschuwelijk om te horen! Aan de zijkant van iedere bladzijde stonden alle hoofdletters, met een kleine letter naast zich. Een hele rij, dat was het voorbeeld. en daarnaast stonden wat letters die dachten dat ze er net zo uitzagen. Maar die had Hjalmar geschreven. Ze lagen bijna over de potloodstreep heen, waar ze hadden moeten staan, alsof ze gevallen waren. "Kijk, zo moeten jullie staan!" zei het voorbeeld. "Kijk, zo opzij geleund, met een vlotte zwaai!" "Ja, dat willen we ook zo graag," zeiden Hjalmars letters, "maar we kunnen het niet, we zijn zo misselijk!" "Dan hebben jullie kinderpoeders nodig," zei Klaas Vaak. De letter gingen van schrik rechtop staan, dat was een lust om te zien. "Tja, nu hebben we geen tijd om verhaaltjes te vertellen," zei Klaas Vaak. "Nu moet ik ze laten oefenen! Een, twee!" En toen liet hij de letters oefenen en ze stonden net zo kaarsrecht en ze zagen er net zo gezond uit als het voorbeeld. Maar toen Klaas Vaak wegging en Hjalmar 's morgens ging kijken, toen stonden de letters even beroerd als eerst.

2. Dinsdag
Zodra Hjalmar in bed lag, raakte Klaas Vaak met zijn toverspuitje alle meubels in de kamer aan. Die begonnen meteen te praten en allemaal hadden ze het over zichzelf, behalve de kwispedoor. Die zweeg en ergerde zich dat ze zo ijdel konden zijn om alleen over zichzelf te praten. Alleen aan zichzelf denken en geen aandacht aan hem schenken, die toch zo bescheiden in de hoek stond en op zich liet spuwen. Boven de commode hing een groot schilderij in een gouden lijst. Het was een landschap. Er stonden hoge, oude bomen op, bloemen in het gras en een grote vijver met een rivier. Die liep achter het bos door, voorbij een heleboel kastelen tot in de wilde zee.

Klaas Vaak raakte met zijn toverspuitje het schilderij aan en toen begonnen de vogels die erin stonden te zingen, de takken van de bomen bewogen zich en de wolken kwamen flink op dreef. Je kon hun schaduw over het landschap zien glijden. Toen tilde Klaas Vaak de kleine Hjalmar op naar de lijst. Hjalmar stak zijn beden in het schilderij, zó in het hoge gras en daar stond hij dan. Alles en iedereen wat op het schilderij stond, wilde Hjalmar een verhaal vertellen. Er waren grote paleizen van glas en marmer, waar prinsessen op het balkon stonden. Maar wat was dat nu? Ieder prinsesje was een meisje dat Hjalmar kende. Ze staken hun hand uit met het varken van suikergoed. Onder het voorbij varen, hielden Hjalmar en de prinses het varken van suikergoed goed vast. Bij ieder kasteel hielden kleine prinsen de wacht. Nu eens voer Hjalmar verder door de bossen en kwam door de stad waar zijn kindermeisje, die hem had gedragen toen hij nog heel klein was, woonde. Ze zwaaide en zong een zelfgemaakt gedicht.


En alle vogels zongen mee, de bloemen dansten op hun stengel en de oude bomen knikten alsof Klaas Vaak hun ook verhaaltjes vertelde.

3. Woensdag
Buiten regende het zo hard dat Hjalmar het in zijn slaap kon horen. Toen Klaas Vaak het raam open deed, kwam het water tot aan de vensterbank, er was een hele vijver buiten. Vlak langs het huis lag een schitterend schip. "Wil je meevaren Hjalmar?" vroeg Klaas Vaak, "Dan kun je vannacht vreemde landen bezoeker en morgenochtend weer terug zijn!" Hij had het nog maar net gezegd, toen Hjalmar opeens in zijn beste kleren midden op het schitterde schip stond. Ze voeren, in de zon, door de straten, langs de kerk naar de grote woeste zee. Ver op zee zagen ze ooievaars vliegen. Eén van de ooievaar was zo moe dat zijn vleugels hem bijna niet meer konden dragen. Hij vloog helemaal achteraan en was al snel een stuk achter. Hij deed nog een paar slagen met zijn vleugels, toen hij met zijn poot een mast van het schip raakte en gleed langs het zeil omlaag naar het dek.

Toen nam de matroos hem op en zette hem in het kippenhok bij de kippen, eenden en kalkoenen. Die arme ooievaar stond er heel bedremmeld tussenin. "Heb je dat gezien?" zeiden de kippen. De kalkoense haan blies zich zo dik als hij maar kon en vroeg de ooievaar wij hij was. En de eenden liepen achteruit en stootten elkaar aan. De ooievaar vertelde van het warme Afrika, van de piramiden en van de struisvogel, die als een wild paard door de woestijn rende. Maar de eenden verstonden niet wat hij zei en stootten ze elkaar aan. "Zijn we het erover eens dat hij dom is?" "Ja, hij is zeker dom!" zei de kalkoense haan en toen kakelde hij erop los. Toen zweeg de ooievaar en dacht aan zijn Afrika. "Mooie dunne benen heeft u wel", zei de kalkoen. "Wat kosten ze per el?" De eenden schaterden, maar de ooievaar deed net alsof hij het niet hoorde. " "U zou best kunnen lachen," zei de kalkoen tegen hem. "want dat is heel geestig gezegd! Laten we interessant blijven voor onszelf!" En de kippen kakelden en de eenden snaterden. Het was vreselijk zo leuk als ze het zelf vonden.

Maar Hjalmar ging naar het kippenhok, opende het deurtje, riep de ooievaar en die sprong op het dek. Hij was ongerust geworden. Het leek alsof hij Hjalmar toeknikte om hem te bedanken. Daarna sloeg hij zijn vleugels uit en vloog naar de warme landen, maar de kippen kakelden, de eenden snaterden en de kalkoense haan kreeg een vuurrode kop. "Morgen koken we soep van jullie!" zei Hjalmar en toen werd hij wakker in zijn eigen bed. Wat een wonderlijke reis had Klaas Vaak hem vannacht laten maken.

4. Donderdag
"Weet je wat," zei Klaas Vaak, "Niet bang zijn, maar ik heb hier een muisje!" En hij strekte zijn hand uit. "Ze komt je uitnodigen voor de bruiloft. Vannacht gaan er twee muisjes trouwen. Ze wonen onder de vloer van je moeders kast. "Hoe kom ik in het muizenholletje?" vroeg Hjalmar. "Laat dat maar aan mij over!" zei Klaas Vaak. "Ik zorg wel dat je klein wordt." Met zijn toverspuit raakte hij Hjalmar aan en die begon meteen kleiner te worden. Op het laatst was hij niet groter dan een vinger. "Nu mag je je de kleren van het tinnen soldaatje lenen. Ik denk wel dat die je passen. Een uniform staat zo stoer als je op een feest bent!" "O ja!" zei Hjalmar en in een oogwenk was hij gekleed als het keurigste tinnen soldaatje. "Wilt u misschien zo goed zijn om in uw moeders vingerhoed te gaan zotten?" vroeg het muisje. "Dan zal ik de eer hebben u voort te trekken."

Eerst kwamen ze onder de vloer in een lange gang, die zo laag was dat ze er maar net met de vingerhoed konden rijden. "Ruikt het hier niet heerlijk?" vroeg de muis die hem voorttrok. "De hele gang is met spekzwoerd ingesmeerd. Het kan niet lekkerder!" Toen kwamen ze in de trouwzaal. Aan de rechterkant stonden alle kleine meisjesmuizen te babbelen en te kwabbelen alsof ze elkaar voor de gek hielden. Aan de linkerkant stonden alle mannetjesmuizen hun snorren op te strijken. Maar in het midden zag je het bruidspaar. Ze stonden in een uitgeholde kaaskorst en kusten elkaar vreselijk vaak voor ieders neus, want ze waren immers verloofd en zouden zo meteen gaat trouwen. Er kwamen steeds meer gasten. De hele kamer was ingesmeerd spelzoerd, net als de gang. Dat was alles wat de gasten voorgezet kregen. Maar als dessert werd er een erwt getoond waarin een muisje van de familie de naam van het bruidspaar had gebeten, dat wil zeggen de eerste letter. Alle muizen zeiden dat het een prachtige bruiloft was en dat de conversatie zo goed was geweest. En toen reed Hjalmar weer naar huis. Hij was echt in deftig gezelschap geweest, maar hij had ook flink moeten inkrimpen, zich klein moeten maken en het uniform van een tinnen soldaat moeten aantrekken.

5. Vrijdag
"Ongelooflijk hoeveel oudere mensen er zijn die me graag willen zien!" zei Klaas Vaak. "Vooral de mensen die iets slechts hebben gedaan. "Lieve Klaas," zeggen ze tegen me, "we doen geen oog dicht en dan liggen we de hele nacht wakker en zien al onze slechte daden voor ons, die als lelijke kleine dwergen op de rand van het bed zitten en ons met heet water natspuiten. Als jij ze nou eens kwam wegjagen, dan konden we weer eens een nachtje slapen." En dan zuchten ze heel dien: "We willen er best voor betalen, goedenacht Klaas! Het geld ligt in de vensterbank," zei Klaas Vaak.

Hjalmar vroeg wat ze vanavond gingen doen. Klaas Vaak wilde Hjalmar weer naar een bruiloft laten gaan. Een ander soort dan gisteren. "De grote pop van je zusje, die eruit zien als een man, die Herman heet gaat trouwen met een pop genaamd Bertha. Bovendien is de pop jarig en daarom komen er veel cadeautjes." "Ja, dat ken ik!" zei Hjalmar. "Altijd als de poppen nieuwe kleren nodig hebben laat mijn zusje ze jarig zijn of trouwen ze. Dat is al wel honderd keer gebeurd!" "Ja, maar vannacht is het bruiloft nummer honderd en één en als honderd en één gedaan is, dan is alles voorbij. Daarom wordt dit ook zo onvergelijkelijk mooi. Kijk maar! Hjalmar keek naar de tafel, daar stond het kartonnen huisje met kaarsjes in de ramen en alle tinnen soldaatjes buiten presenteerden hun geweer. Het bruidspaar zat op de grond tegen de tafelpoot geleund. Ze waren in gedachten verzonken en daar hadden ze ook alle reden voor. Klaas Vaak, gekleed in oma's zwarte rok, trouwde ze. En toen de plechtigheid voorbij was, begonnen alle meubels in de kamer een schitterend lied, op de wijs van de taptoe te zingen.

En toen kregen ze cadeautjes, maar ze hadden gevraagd geen eetbare dingen te geven want ze konden van de liefde leven. "Zullen we naar buiten gaan of naar het buitenland?" vroeg de bruidegom, en toen vroegen ze raad aan de zwaluw, die veel gereisd had en aan de oude kip, die vijf keer kuikens had uitgebroed. En de zwaluw vertelde hoe heerlijk het in de warme landen was, waar de druiven in zware trossen aan de wijnranken hingen, waar de lucht heel zacht was en de bergen kleuren hadden die wij hier helemaal niet kennen. "Maar onze groene kool hebben ze niet!" zei de kip. "Ik ben eens een zomer met al mijn kuikens buiten geweest. Er was een steengroeve waar we mochten schrapen en krabbelen en we mochten ook nog gebruik maken van een tuin vol groene kool. Oh, wat was die groen! Ik kan me niets mooiers voorstellen!"

"Maar die ene koolstronk lijkt precies op de andere." zei de zwaluw. "En het is hier ook nog zo vaak slecht weer en koud!" Maar de kip vond dat je daar wel aan kon wennen en koud weer is goed voor de kool. "Het kan trouwens ook wel eens warm zijn. Hadden we vier jaar geleden niet een zomer die wel vijf weken duurde, dat het zo heet was dat je geen adem kon halen? En wij hebben ook niet al die giftige dieren, die ze in het buitenland hebben. En geen rovers. Wie ons land niet het mooiste vind is een schurk!" De kip huilde. "Ja, de kip is een verstandige vrouw," zei pop Bertha. "Ik hou er ook niet van in de bergen te reizen, want dat gaat alleen maar naar boven en dan weer naar beneden. Nee, wij gaan naar de steengroeve verhuizen en we gaan in de kooltuin wanden." En daar bleef het bij.

6. Zaterdag
"Vertel je me nog een verhaaltje?" vroeg kleine Hjalmar zodra Klaas Vaak hem naar bed bracht. "Daar hebben we vanavond geen tijd voor," zei Klaas en hield Hjalmar zijn mooiste paraplu boven het hoofd. "Kijk eens naar die Chinezen!" En de paraplu leek op een grote Chinese schaal met blauwe bomen en spitse bruggetjes met kleine Chineesjes erop. "We moeten de hele wereld mooi maken voor morgen," zei Klaas Vaak, "want het is ook een feestdag, zondag. Ik ga naar de kerktoren om te zien of de kleine kerkkabouters de klokken poetsen om ze mooi te laten klinken. Ik ga naar het veld om te zien of de wind het stof wegblaast van gras en bladeren. En, wat het meeste werk is, ik ga alle sterren van de hemel halen om ze op te poetsen. Ik die ze in mijn schort, maar eerst moeten ze allemaal genummerd worden."

"Nu moet u eens luisteren, meneer Vaak," zei een oud portret dat aan de wand boven Hjalmars bed hing. "Ik ben de overgrootvader van Hjalmaar. Ik ben u dankbaar dat u het kind verhaaltjes verteld, maar u moet hem niet in de war brengen. De sterren kunnen er niet af om gepoetst te worden! Het zijn hemellichamen, net als onze eigen aarde. En dat is het goede ervan!" "Dank u wel, oude overgrootvader," zei Klaas Vaak, "dank u wel. U bent immers het hoofd van de familie. Maar ik ben ouder dan u. De Grieken en Romeinen noemden mij de Droomgod! Ik ben in de voornaamste families te gast geweest en ik kom er nog. Ik kan met groot en klein omgaan. Nu mag u een verhaaltje vertellen!" En toen ging Klaas Vaak en hij nam de paraplu mee. "Mag een mens niet eens zijn mening meer geven?" zei het oude portret. En toen werd Hjalmar wakker.



7. Zondag

"Goedenavond! zei Klaas Vaak en Hjalmar knikte naar hem, maar draaide toen vlug het portret van zijn overgrootvader om naar de muur, zodat hij niet mee kon praten zoals gisteren. "Nu moet je me verhaaltjes vertellen, over: "De vijf groene erwten die in één dop woonden" en over "Hanepoot die Kippebeen het hof maakt" en over, en... en... "Je kunt ook te veel van het goede krijgen." zei Klaas Vaak. "Ik wil je het liefst iets laten zien, dat weet je toch wel. Ik wil je mijn broer laten zien, die heet ook Klaas Vaak. Maar hij komt altijd maar één keer bij je en als hij komt, neemt hij je mee op zijn paard en verteld je verhalen. Hij kent er maar twee. Eén dat zo prachtig is dan niemand ter wereld het zich kan voorstellen. En één dat zo lelijk en afschuwelijk is dat het eigenlijk niet te beschrijven is." En toen tilde Klaas Vaak de kleine Hjalmar op naar het raam en zei: "Daar zie je mijn broer, de andere Klaas Vaak. Ze noemen hem ook wel de Dood. Zie je, hij ziet er helemaal niet zo eng uit, zoals in de prentenboeken. Hij heeft een zilveren borduursel op zijn jas en hij draagt het mooiste huzarenuniform. Een cape van zwart fluweel wappert achter hem aan over zijn paar. Kijk maar eens hoe hij galoppeert."

Hjalmar zag hoe die Klaas Vaak wegreed en jonge en oude bij zich op zijn paard nam. Sommigen voorop en anderen achterop, maar altijd vroeg hij eerst: "Hoe is het met je rapport?" "Goed" zei iedereen. "Mag ik zelf even kijken?" vroeg hij en dan moesten ze hem het rapport laten zien en iedereen die 'zeer goed' of 'uitmuntend' had, mocht voor op het paard. Zij kregen het mooie verhaal te horen. Maar de mensen met 'twijfelachtig' en 'onvoldoende' moesten achterop en zij kregen het afschuwelijke verhaal te horen. Ze wilden van het paard springen, maar dat kon niet omdat ze eraan vast waren gegroeid.

"Maar de Dood is de beste Klaas Vaak!" zei Hjalmar. "Voor hem ben ik niet bang!" "Dat hoef je ook niet te zijn." zei Klaas Vaak. "Zorg maar dat je een goed rapport hebt." "Ja, dat is nou leerzaam." mompelde het portret van overgrootvader. "Toch helpt het als je je mening zegt." En toen was hij tevreden. Zie je, dit is het verhaal van Klaas Vaak! Misschien verteld hij vanavond zelf verder...