Voorpagina « Het sprookje


In de jaren 70 van de vorige eeuw, bracht de Efteling meerdere langspeelplaten uit met ieder vier sprookjes. In 1978 verscheen het achtste deel uit de serie, met daarom het sprookje van De oude marskramer. Hieronder een bewerking van dit sprookje.

Het sprookje
Boudewijn was een marskramer, een koopman. Elke week kwam hij naar het dorpsplein van de Efteling en dan droeg hij op zijn rug een grote houten kist waar van alles in zat: sieraden, kleren, snoepgoed, tabak, garen en band, eigenlijk teveel om op te noemen. 't Was net een klein winkeltje dat hij bij zich had. Boudewijn was altijd welkom, want hij was een aardige man en een heleboel mensen wilden wel iets van hem kopen als hij het dorp binnen wandelde.

'Dag Boudewijn, laat eens kijken wat je deze week weer allemaal bij je hebt.' Vraagt een vrouw op het plein. 'Een mooie lap zijde, vrouwtje, en heel goedkoop hoor.' Antwoordt Boudewijn. 'Ik heb geen geld voor zijde, Boudewijn.' zegt de vrouw, 'Eh, geef me voorlopig maar een paar nieuwe theedoeken.' Even is het stil, als de vrouw ineens iets ziet 'zeg… wat is dat daar voor een doosje?' Boudewijn kijkt om en ziet wat de vrouw bedoeld. 'Oh, dat verkoop ik niet, die is voor mezelf'

'Maar wat zit er dan in?' houd de vrouw vol. 'Oh, wat ben jij nieuwsgierig' zegt de marskramer, 'nou vooruit dan maar, ik zal het je vertellen. Daar zitten lachpilletjes in.' 'Lachpilletjes? Nou hou je me voor de gek Boudewijn.' 'Voor de drommel niet!' zegt Boudewijn, 'als je zo'n pilletje inneemt dan wordt je heel vrolijk, dan moet je lachen, of je nou wil of niet.' 'Maar dat heb je toch helemaal niet nodig?' zegt de vrouw verbaasd, 'Jij bent altijd al in een goed humeur.' Boudewijn knikt: 'Dat is waar, maar dit is ook voor later. Misschien heb ik het dan wel hard nodig. Dus verkopen, nee daar denk ik niet aan. En dan heb ik hier je twee theedoeken, een rode en een blauwe. Is dat goed?' De vrouw knikt en vraagt: 'Wat moeten ze kosten?' 'Nou', antwoordt de marskramer, 'eigenlijk zijn ze heel kostbaar, maar omdat jij niet de eerste de beste bent…'

Ja, die marskramer Boudewijn was een heel gezellige man en hij had eigenlijk ook best een leuk leventje al moest hij er hard voor sjouwen met een kist op zijn rug. Op een dag gebeurde er iets en dat was minder leuk. Het was laat geworden en het was al donker toen hij door het grote Sprookjesbos moest. Hij kon de weg amper meer vinden en tot overmaat van ramp begon het te regenen en te waaien en even later klonk de eerste donderslag. Er kwam een onweer zoals het in jaren niet meer geweest was. De lucht zag pikzwart en de wind loeide en toen ineens…

'Help! Wat gebeurd daar? Ik kan geen hand voor ogen zien. Auw.. mijn been, wat doet mijn been pijn. En waar is mijn kist met koopwaar? Ik lig helemaal verstrikt in de boomtakken en de bladeren. Ik denk dat er een boom over de weg is gevallen, getroffen door de bliksem. Hij is gelukkig niet helemaal op me gevallen, maar ik zit wel klem tussen de takken. Ik zal eens proberen of ik er uit kan komen. Nee, au… wat doet mijn been pijn. Hij zal toch niet gebroken zijn.' Plots hoort Boudewijn iets, het lijken voetstappen. 'Hallo, is daar iemand?' roept Boudewijn. Hij ziet niemand. 'Geef eens antwoord!' Maar niemand zegt iets. Dan ziet hij ineens dat er iemand met zijn kist van door gaat. 'Help! Houd de dief!' roept hij. 'Kon ik er maar achteraan, wat vreselijk dat ik hier gevangen zit.'

De storm is gaan liggen. De zon komt op en de vogeltjes fluiten als de marskramer zijn ogen open doet. 'Hoe lang heb ik hier gelegen?' vraagt hij zich af. 'Ik weet het niet. Vast de hele nacht, want het is nu lichter aan het worden.' Hij probeert op te staan, maar zijn been lijkt steeds meer pijn te doen. Hij staart hopeloos voor hem uit, als hij ineens een vriendelijke vrouwelijke stem hoort: 'Hallo, is daar iemand?' 'Ja, ik ben hier! Onder de boomtakken. Kan je me komen helpen?' roept Boudewijn. 'Natuurlijk… daar ben ik al. Oh, lig je daar? Zeg… ben jij niet ben jij niet Boudewijn, de marskramer?' Boudewijn knikt, 'Ja dat ben ik. En als ik mij niet vergis, ben jij Marijke uit het dorp.' 'O, Boudewijn wat is er toch gebeurd?' Boudewijn legt uit dat de door de bliksem de boom is omgevallen en dat hij eronder ligt. 'Ik kan er alleen niet uitkomen, kun je me helpen? 'Natuurlijk' zegt ze, 'maar ik weet niet of ik sterk genoeg ben. Laat ik eerst eens kijken of ik je been kan verbinden.'

Marijke hielp de arme marskramer zo goed ze kon. Ze had toevallig een mandje bij zich met kaas en brood en dat kwam goed uit, want de man had natuurlijk erg honger. Na een hele tijd hard werken wist Marijke de marskramer te bevrijden uit de takken en de bladeren. En toen kon hij strompelend en leunend op het meisje naar het dorp lopen, naar de dokter. De dokter deed een groot verband om zijn been en zei dat hij er een hele tijd mee moest rusten. Dat was natuurlijk niet zo best voor de marskramer.

'Weet je wat de dokter heeft gezegd, Marijke?' zegt Boudewijn, 'Ik moet minstens zes weken met mijn been omhoog blijven zitten. Stel je voor, zes weken! Ik weet niet hoe ik mijn geld dan moet verdienen.' Marijke stelt hem gerust, 'dat komt wel goed'. Maar de marskramer is daar niet zo zeker van. 'Dat zeg jij, maar ik kan geen centjes verdienen, straks heb ik niets meer te eten.' Marijke heeft een idee. 'Kom maar elke dag bij mij eten, dan kan ik meteen goed voor je been zorgen,' zegt ze, 'en als die weer beter is, dan ga je weer op pad.' Maar Boudewijn bedenkt zich dat zijn spullen gestolen heeft en dus niets om te verkopen. 'Dat is zo,' zegt Marijke, 'maar je hebt zes weken om daar over na te denken. En samen weten wij best een oplossing te vinden, maak je maar niet ongerust.'

Marijke deed wat ze beloofd had, ze zorgde heel goed voor Boudewijn en na zes weken kon hij dan ook weer lopen. Maar hoe moest hij nu weer aan het werk komen? Het beste was, om op zoek te gaan naar de gestolen koopwaar. Hij begon een speurtocht langs alle boerderijen en vroeg raad aan iedereen die hij tegen kwam, maar niemand kon hem op weg helpen. Moedeloos kwam hij in het dorp terug.

Toen hij langs het huis van de schoenmaker kwam hoorde hij heel hard lachen. 'Hij kan nog lachen' dacht Boudewijn, 'hij heeft nog schik in het leven. Ik loop even bij hem binnen.' Hij begroet de lachende schoenmaker, 'nou, het gaat je goed zo te horen.' 'Helemaal niet,' zegt de schoenmaker op droevigere toon, 'ik ben diep ongelukkig'. 'Wat? Daar begrijp ik niets van. Je bent ongelukkig en je lacht erbij. Hoe kan dat?' 'Ik kan nooit meer ophouden met lachen, het duurt nu al bijna zes weken. Als het zo doorgaat dat lach ik me dood.'

Ineens snapt Boudewijn wat er aan de hand is. 'Zeg wacht eens eventjes. Heb jij soms pilletjes ingenomen?' 'Pilletjes? Nee hoor' geeft de schoenmaker lachend antwoord. Maar Boudewijn vertrouwd het niet en begint rond te kijken in het huis. Niet veel later ziet hij iets. 'Aha, wat vind ik hier? Mijn kist met koopwaar en alsjeblieft, hier is het doosje met lachpillen. En je hebt ze allemaal opgegeten? Geen wonder dat je niet kan ophouden met lachen. Kom jij maar eens mee naar de politie, dan ga je lachend de gevangenis in.'

En zo gebeurde het ook. De schoenmaker moest lachend bekennen dat hij de dief was geweest. En voor straf moest hij blijven lachen tot zijn dood. Gelukkig was alles goed afgelopen voor de marskramer. Marijke bleef trouw zorgen voor Boudewijn en ze konden het zo goed met elkaar vinden dat ze na een tijdje samen gingen trouwen. En ze waren zo gelukkig dat ze geen pilletjes nodig hadden om te lachen.